‘Mama, ik heb al drie keer met het mes op m’n hart ’s nachts in de keuken gestaan, ik weet niet meer hoe ik verder moet. Ik wil niet meer verder, ik wil dood …’
Mijn moeder schrok enorm maar bleef, gek genoeg, ook heel kalm. ´Waarom wil je niet verder Bernard?’ was het eerste wat ze me vroeg. ‘Nou’, begon ik, ‘ik mis Yango, ik mis oma (zij was zo’n drie jaar daarvoor overleden) en ik weet gewoon niet meer hoe ik verder moet. Maar ik weet ook niet wat ik nog doe op deze wereld. We rennen en vliegen, gaan dood en that’s it. Waarvoor doen we het eigenlijk allemaal?’ Op die leeftijd ging langzamerhand mijn geloof ook een grote rol spelen. ‘Wat doen we hier op aarde?’ Nadat ik een poosje met mijn moeder had gepraat en wat rustiger was geworden zei ze: ‘Ga nu eerst maar naar bed jongen, morgen gaan we eens kijken hoe we dit gaan oplossen.’ Die nacht heb ik gek genoeg best goed geslapen. Op moment van schrijven vraag ik me wel af hoe mijn ouders hebben geslapen … Goed? Of zouden ze de hele nacht gewaakt hebben of ze me niet naar beneden hoorden gaan om toch dat mes te pakken …
De volgende dag op school werd ik gelijk naar de schoolpsycholoog gebracht. Ik, naar een psycholoog? Ik was pas 14. Maar vooruit, de psycholoog was een aardige mevrouw met krullend rood haar. Ik zie haar nog voor me. ‘Waarom ben je hier Bernard?’ vroeg ze me. ‘Nou, ik weet niet meer of ik nog verder wil leven. Ik weet niet waarom, ik weet niet waarvoor, en ik weet ook niet voor wie. Ik heb geen aansluiting, bij niemand niet. Ik mis mijn hond, en ik mis oma’, vertelde ik haar. ‘Je hebt bij helemaal niemand aansluiting?’ ‘Nou op school heb ik niet echt vrienden ofzo. Ja een vriendin (Waar ik in de vorige blog over schreef), en verder eigenlijk alleen maar wat oppervlakkig contact. En buiten school had ik eigenlijk maar één persoon met wie ik optrok: mijn buurjongen. Maar niemand van hen keek achter mijn masker.
‘Maar vind je het stiekem ook niet fijn om alleen te zijn?’ vroeg de psycholoog. ‘Je bent altijd al alleen geweest in dat opzicht; alleen bij de boer, de enige jongen thuis, en vind je het niet heerlijk om juist ook alleen rond te dolen door de bossen op de camping?’ Ja, daar had ze wel een punt natuurlijk. Maar dan alsnog rees voor mij de vraag waarom ik zo slecht aansluiting leek te kunnen vinden bij leeftijdsgenoten. ‘Misschien is dat omdat je jezelf ook juist gauw terugtrekt als anderen dichterbij je komen’, zei ze. En ja, daar had ze ook wel weer een punt. De weken erna moest ik ook eens per week naar de psycholoog. Gaandeweg de gesprekken leerde ik om mijn eigen gevoel ook een plek te geven. Ik leerde dat het niet erg was om te huilen om bijvoorbeeld Yango of oma. Dat was iets wat ik thuis tot die tijd altijd lastig vond – ik was een echte binnenvetter. Langzamerhand klaarde bij mij de lucht weer een beetje op. Ik begon te beseffen dat anderen misschien wel meer met mij wilden omgaan, maar dat ik een ondoordringbare muur om me heen had gebouwd om mezelf te beschermen. Ik was best wel eigenzinnig en enigszins eigenwijs en liet het ook wel duidelijk merken als ik iets niet leuk vond. En van kleins af aan was mijn lijfspreuk eigenlijk altijd ‘zelf doen’, aldus mijn moeder. Dus ja, eigenlijk had de psycholoog wel goed advies voor me en die weken erna voelde ik me een stuk beter, en veel meer opgelaten. Toch bleef het bij mij ook wel knagen waarom ik dan de jongens en de meiden niet echt leek te begrijpen. Want hoe dan ook, ze bleven wel eens wat raar naar me kijken. Alsof er wat met me aan de hand was. Vanaf de basisschool werd al tegen me gezegd: ‘Bernard, jij bent homo hé’. En die uitspraak is me altijd wel blijven achtervolgen bij verschillende keuzes die ik maakte. Ik had bijvoorbeeld, toen ik nog op de basisschool zat, een oorbel en ik besloot om hem in mijn linkeroor te doen. En ik vergeet nooit meer wat het eerste was wat één van mijn klasgenoten de dag erna tegen me zei: ‘homo’s dragen hem links, echte mannen dragen hem rechts.’ Maar ook op het voortgezet onderwijs bleven zulke opmerkingen me achtervolgen: ‘homo’s dragen óók altijd zoveel armbandjes’, ‘Oh, jij bent homo zeker, want echte mannen zullen nooit zo’n broek met zulke vlekken dragen’. En ja, dat stak me. Ik deed gewoon waar ik me goed bij voelde, waarom waren er dan mensen die er zo’n stempel op plakten? Ik was toch gewoon een normale jongen die normale keuzes maakte?
Van mijn psycholoog had ik geleerd dat ik zulke dingen naast me neer moest leggen, het waren mijn keuzes en ik moest doen waar ik me goed bij voelde. Ofwel: het werd tijd om nieuwe vrienden te gaan maken. Maar hoe stel je je op als je je altijd een beetje het buitenbeentje hebt gevoeld? Hoe trek je de aandacht van de mensen om je heen? Als ik nu terugkijk op die periode denk ik: Bernard, heb je dat echt allemaal gedaan om aandacht te krijgen? Was het allemaal toneel of was er lichamelijk ook wel echt iets met je aan de hand? Het ging namelijk als volgt …
In deze blogserie neemt Bernard Moorlag (26 jr) je mee in zijn levensverhaal. Hoe hij tot de ontdekking kwam dat hij homo was, wat dit voor hemzelf betekende en, misschien meer nog, wat dit voor zijn geloof betekende.
Rode draad hierin is: ‘Hoe een boer een nicht werd’.
‘Ik schrijf deze blogs om zo mijn levensverhaal te delen met iedereen die worstelt met zijn/haar geaardheid en/of coming out. Mocht je aan de hand van één van mijn blogs willen doorpraten, of wil je gewoon iets kwijt? Neem dan gerust contact met mij op via bernard@verscheurd.nl’
Groeten en wie weet tot spreeks, Bernard